Robottherapie werkt selectief bij kinderen met autisme

Project: Robots for training social and collaborative skills to children with autism
Onderzoeker: prof. dr. Jan Buitelaar 
Looptijd: 2013 - 2018
Auteur: John Ekkelboom

 

Om een kind met autisme sociale en communicatieve vaardigheden aan te leren, moet de therapeut vaak dezelfde oefeningen herhalen. Gezien het repeterende karakter van zo’n behandeling zou een robot die taak deels kunnen overnemen, denken wetenschappers van het Radboudumc. Ze onderzoeken nu voor welke kinderen met autisme deze gecombineerde aanpak zinvol is.

Het behandelen van kinderen met autisme is een moeizaam proces, weet Jan Buitelaar uit eigen ervaring. Hij is emeritus-hoogleraar psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie en hoofdonderzoeker van het Donders Instituut voor Brein, Cognitie en Gedrag van het Radboudumc in Nijmegen. `Deze kinderen hebben problemen in sociale omgang en communicatie. Ze snappen sociale signalen niet. Je moet ze daarom trainen en drillen in wat andere kinderen intuïtief doen. Dat gaat helaas niet gemakkelijk. Je loopt tegen het probleem aan van generaliseren. Wat ze in een bepaalde context leren, kunnen ze moeilijk in andere situaties weer toepassen. Die transfer verloopt niet automatisch.’

Trainen en voortdurend herhalen is volgens Buitelaar de enige methode om sociale en communicatieve vaardigheden aan te leren. `Dan kun je bijvoorbeeld een rollenspel doen, maar na vijf keer hetzelfde begin je dat als therapeut een beetje zat te worden. Daarom kwamen we op het idee om een robot daarvoor in te schakelen. Die kun je programmeren en herhaalt moeiteloos en eindeloos hetzelfde repertoire.’ De hoogleraar legt uit dat zo’n digitale hulpverlener niet alleen een taakverlichting is voor de therapeut, maar dat hiermee het kind wellicht ook extra wordt gemotiveerd. `Kinderen met autisme hebben een verhoogde belangstelling voor apparaten en computers en dus ook een natuurlijke interesse voor robots. Misschien leren ze daardoor zelfs meer van een robot dan van een mens.’

Therapeut Nao

Om de inzet van een robot mogelijk te maken en het effect ervan te onderzoeken, kregen de Nijmeegse wetenschappers een startsubsidie van ZonMw vanuit het Programma Translationeel Onderzoek. Deze studie, met Buitelaar als projectleider, konden ze uiteraard niet alleen uitvoeren. Dat deden ze samen met Karakter, het academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie dat ook kinderen met autisme behandelt, en met de TU Eindhoven, waar experts zitten die robots programmeren. In dit geval Nao, een robot van ongeveer 60 centimeter groot met microfoons, stemherkenning en een analysesysteem. Samen met de onderzoekers gingen de programmeurs Nao allerlei scenario’s `aanleren’ om samen met kinderen te kunnen oefenen, zoals het voeren van gesprekken en het doen van spelletjes.

---

Kinderen met autisme hebben een verhoogde belangstelling voor apparaten en computers en dus ook een natuurlijke interesse voor robots. Misschien leren ze daardoor zelfs meer van een robot dan van een mens

---

 

De meerwaarde van Nao, die overigens op afstand door de therapeut wordt aangestuurd, hebben de onderzoekers inmiddels in de praktijk getest bij in totaal 73 kinderen met autisme, in de leeftijd van 3 tot 8 jaar. Het gerandomiseerde onderzoek had drie armen: in een daarvan kregen de kinderen Pivotal Response Treatment (PRT) in combinatie met robottherapie, in een andere uitsluitend PRT en de derde arm kreeg care as usual. Karakter past de relatief nieuwe PRT veel toe. Het is een gedragstraining die zich specifiek richt op de kernproblemen contact en communicatie. Care as usual, de reguliere autismezorg van Karakter, is een algemene vorm van coaching en training, waarbij het niet mogelijk is een robot daarop te programmeren. Buitelaar vertelt dat bij de robottherapie de ouders een belangrijke rol spelen. `Zij fungeren als co-therapeut en zijn ook bij deze therapie aanwezig. Zo weten zij wat is aangeleerd en kunnen ze helpen bij de transfer ervan naar het dagelijkse leven.’

Vervolgonderzoek

De vraagstelling was of PRT beter is dan care as usual en of Nao de PRT een extra boost kan geven. Buitelaar concludeert dat PRT niet in alle opzichten veel beter was dan care as usual maar dat de robot wel een toegevoegde waarde had, met name in de follow-up-metingen na de behandeling. `Wat we zagen, is dat het ene kind meer baat heeft bij de robot dan het andere kind. We willen nu uitzoeken bij welke groep die meerwaarde het grootst is. Pas bij een goede selectie kunnen we Nao gerichter inzetten, zodat PRT niet alleen efficiënter zal verlopen maar het voor de therapeut ook een stuk aantrekkelijker wordt.’

Prof. dr. Jan Buitelaar is hoogleraar psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie en bovendien hoofdonderzoeker van het Donders Instituut voor Brein, Cognitie en Gedrag van het Radboudumc in Nijmegen. Als wetenschapper houdt hij zich bezig met ADHD, autisme, agressief gedrag en stemmingsproblemen, bij zowel kinderen als volwassenen. Ook bestudeert hij de rol van de hersenen bij psychiatrische aandoeningen.

Arrow-prev Arrow-next